Lied 5 (Dutch)
Al treuren het seizoen en de vogeltjes, dat mag het edele hart niet doen, dat voor minne pijn wil lijden. Het moet alles weten en ervaren – zoet en wreed, lief en leed – wat men ter wille van de minne moet doen. De dapperen, die zover gevorderd zijn dat ze zich aan de onverzadigbare minne overgeven, moeten in alle opzichten moedig en dapper jegens haar zijn, en zonder enig
voorbehoud hetzij troost, hetzij
slaag vanwege minne ontvangen. De handelwijze van minne is verschrikkelijk, zoals hij die het ondervonden heeft wel weet, want midden in de troost doet ze deze teniet. Hij kan het niet uithouden, die door minne geraakt
wordt. Hij ervaart vele onuitsprekelijke uren. Nu eens heet, dan weer koud, nu eens bedeesd, dan weer dapper: haar wispelturigheid is zeer groot. De minne vordert de grote schuld helemaal
op aan haar machtige
heerschappij, waartoe ze ons uitnodigt. Nu eens lieflijk, dan weer pijnlijk, nu eens veraf, dan weer vlakbij: wie dit in trouw van minne aanneemt, die weet wat jubelen is: hoe minne
neerslaat en omhelst in één beweging. Nu eens vernederd, dan weer verheven, nu eens verborgen, dan weer zichtbaar: eer iemand door minne wordt gezoogd, doorstaat hij zware avonturen, totdat hij geraakt waar hij het wezen van de minne smaakt. Nu eens licht, dan weer zwaar, nu eens donker, dan weer helder: in vrije hoop, in beklemmende angst, in nemen en in geven moeten de zielen die in minne
ronddolen hier altijd leven. Source of the quotation | http://belgium.poetryinternationalweb.org |
|
Song 5 (English)
When the
season and birds pine the loyal heart must smile and shine: it suffers for a love divine. It must encounter and live through weal and woe, joy and sorrow – to do what it for love must do. The brave, grown wise, must be content to bear love distant, never spent, and all the tribulations sent must undergo and never swerve – but rather take comfort or ache – from all that love holds in reserve. Love’s ways are terrible indeed as the experienced will concede: love will bring comfort and impede the very peace of mind it lends, since he whom love
greets, love meets, many unbearable hours spends. Sometimes hot, sometimes cold, sometimes modest, sometimes bold: its whimsies boundless, manifold. Love calls in that great debt we owe its rule, its sway and makes us pay while it wraps us in its glow. Sometimes painful, sometimes kind, sometimes distant, or close behind: he who trusts in this will find he can rejoice in love’s strange yoke – love’s warmth he
knows, and its harsh blows
– love hurts and heals him in one stroke. Love may buoy up or abase, it may hide or show its face, those it touches learn its grace only after trials and tests, when to the core they taste love’s
lore, discovering where true love rests. Sometimes heavy, sometimes light, sometimes dark and sometimes bright: in carefree hope, in stressful fright, in taking and in giving, the souls that
roam through love’s vast
home must here be always living.
Source of the quotation | http://belgium.poetryinternationalweb.org |
|